Sloopfeest Suvel, Sloop en Skimmel
Feestelijke rouw om Littenser zuivelfabriek.
Het dorp Easterlittens nam zaterdagavond 2 november 1996 op grootse wijze afscheid van de zuivelfabriek die meer dan honderd jaar het dorpsleven heeft beheerst. Symbolisch gaven de Littensers het startsein voor de sloop. Er breken nieuwe tijden aan voor het dorp. Op en rond het zuivelterrein komen woningen. De oude schoorsteen en het ketelhuis blijven als eerbetoon aan het zuivelverleden behouden.
“Rouwe of feestje, it is altyd goed it mei oaren te dwaan”, vindt Doarpsbelangvoorzitter Aad van der Burg. Hij liep zaterdagavond rond in jacquet en voelde zich daarin zowel doodgraver als ceremoniemeester. Zoals hij beide functies in één kostuum verenigde, zo combineerden de dorpsbewoners in de vroegere melkontvangst weemoed en vreugde. Oude zuivelarbeiders wezen elkaar op vergeelde foto’s collega’s aan, jonge dorpelingen zochten op de plantekening alvast een leuk kaveltje voor een huis.
Met "it lêste miel" begon de happening in de Littenser fabriek. Aan lange tafels deden 275 dorpsbewoners en uitgewaaierde oud-zuivelarbeiders zich tegoed aan brood, kaas, soep en chocolademelk. Een afscheidsgebaar van Nestlé, dat de maaltijd sponsorde.
Voor een cultureel programma na de maaltijd had de Kulturele Ried fan Littenseradiel gezorgd. Fragiele harpklanken van Mona Moog zorgden voor een prettige cultuurschok in de afgetakelde fabrieksomgeving. Het ruigere "Take five" van saxofoniste Harmke Bijlsma en de Bildtse blues van Wang Dang Doodle hadden aanzienlijk minder moeite het geroezemoes aan de bar te overstemmen. Tsjêbbe Hettinga’s meeslepende voordracht van zijn megagedicht It Faderpaerd, over opkomst en verval, klonk voortreffelijk onder een plafond met grote gaten.
Onbetwist hoogtepunt van de avond was een cabaretesk optreden van de broers Arjen en Romke Toering, die in een hilarische voordracht alle dorpsanecdotes, fabrieksverhalen, herbergherinneringen en vooral een bonte stoet van karakteristieke dorpsbewoners aan de vergetelheid ontrukten.
Het was al na middernacht toen het tot vierhonderd man aangegroeide gezelschap zich in een soort rouwstoet onder tromgeroffel naar buiten begaf voor het symbolische begin van de sloop. Het opzwepende getrommel op Senegalese tamtams van Arjen Oosterhout en zijn slagwerkgroep culmineerde in een aantal ferme sloophamerzwaaien van vier jeugdige Littensers op het dak van de fabriek.
In de nachtelijke stilte die daarop volgde hief de oude garde het derde couplet aan van het aloude Littenser Folksliet, ooit geschreven door herbergierster Trijntsje Walon:
Wit jim wêr’t wy wiis mei binne,
Bron fan wurk en iterij.
Us fabryk mei bêste spullen,
Bûter, tsiis en sûpenbrij.
As in stedman freget oan ‘e dyk,
“Zeg mij, bij welk dorp hoort die fabriek?”
Dan is it Littens sûnder mis,
It fleurichst doarpke dat der is.