De Skrinserdyk in vroeger tijden
Direct over het water stond Café Walon. Frou Walon moest al vroeg de zaak draaiende houden. Haar man stierf jong. Ze hadden een zoon Marcus Walon, die helaas naar ‘Zuid Laren’ moest vanwege zijn geestelijke gezondheid. Café Walon werd een IJsherberg genoemd. Wanneer het vroor en er geschaatst kon worden had de heer Heidstra een raam open. Daardoor kwam een luidspreker en konden de schaatsende mensen heerlijk zwieren en zwaaien op de klanken van “Twee reebruine ogen” en diverse walsen.
De feesten die gegeven werden op de bovenverdieping van café Walon waren de beste feesten! De vloer was enorm scheefgezakt. Danste je naar het scheve gedeelte, dan ‘fleachen je nei links. Woenen je de oare kant op dan wrotte je je nei rjochts’, ‘sa skeef wie de flier’.
Café Walon is tot 1968 in bedrijf geweest. Frou Walon is verhuisd naar Tzum en is in het bejaardenhuis Martenahuis gegaan. In september 1970 is het café afgebroken.
Tegenover het café, bij de ijsbaan, lag aan de rechterkant Pelsen. Een zestal huisjes die tegenaan elkaar gelegen lagen. Het ene huis hield de ander overeind. Hier woonden een aantal gezinnen. Het was er een vrolijke gemeenschap.
Aan de Frjentsjerter Feart, waar nu Skrinserdyk 8 is gelegen, lag een klein boerderijtje. Hier woonde o.a. Jacob van der Veen. Deze Jacob heeft heel veel kinderen het schaatsen geleerd. Hij was altijd op het ijs te vinden en bond kinderen de schaatsen om, hielp ze en stimuleerde ze.
Verder het dorp uit, waar nu de camping is, lag een botenhelling, de ‘âlde helling’. Hier woonden de Strikwerda’s. De heer Strikwerda werkte bij de melkfabriek en kwam daar met een bootje. Ze waren kerkelijk en wanneer ze ter Kerke gingen, dan liep de oudste van zeven kinderen voorop, achter de ouders aan. De hele kinderschare liep dan achter elkaar van groot naar klein. In het dorp werd dan gezegd: daar komen de puddingbakjes weer aan. Ze pasten in elkaar, figuurlijk gesproken dan.
Vanaf Bolsward richting Leeuwarden liep een zogenoemd ‘jaagpad’. Aan dit ‘jaagpad’ lag in Easterlittens het ’Café Huylckenstein’, waar o.a. paarden werden gewisseld. Je moet je voorstellen dat het leven zich toen voornamelijk op het water afspeelde. Er waren geen wegen, de enige manier om je voort te bewegen was over het water. Platbodems of andere soorten schepen werden getrokken door paarden. En als die uitvielen werd het schip getrokken door de kinderen of de vrouw van de schipper.
Op de route van Bolsward naar Leeuwarden v.v. werden bij dit café de paarden gewisseld, zodat zij konden uitrusten en eten. Wanneer de schipper weer terug kwam, kwam hij altijd weer langs dit café en werden de nu uitgeruste paarden weer voor de trekschuit gezet. Op deze manier kon ‘café Huylckenstein’ bestaan. Toen de paarden werden vervangen voor gemotoriseerd vervoer, raakte het café het grootste deel van haar inkomsten kwijt. Uiteindelijk had het café geen functie meer en verdween.
Het jaagpad was van de gemeente Bolsward en gelegd met het puin van de oude, afgebroken huizen uit de stad. Bolsward moest het puin kwijt en zo werd het jaagpad aangelegd. Het pad begon bij Bolsward en eindigde bij Hijlaard. Het moest natuurlijk ook onderhouden worden. Daar had de gemeente Bolsward geen zin in en zo heeft de gemeente Baarderadeel het ooit gekocht voor het symbolische bedrag van één gulden. Met de lusten én lasten.
Op een winter - er lag ijs -was er belslydjeien. Friese Paarden reden op het ijs. Ze droegen speciale hoefijzers en waren versierd met kleden en bellen aan de kleden én tuigage. Het is een prachtig schouwspel. De zwarte paarden op een achtergrond van wit, met fris klinkende bellen. Met of zonder rijtuig. Was het mét rijtuig, dan droegen de mensen vast en zeker de oude Friese Klederdracht. Zelfs burgemeester Boelens, met vrouw en kinderen kwamen kijken op het ‘Wieuwenserwiid’. Door onbekende oorzaak raakte een paard in blinde paniek en vloog bij slagerij Felkers op een muur. Het paard had zo veel kwetsuren opgelopen dat het moest worden afgemaakt.
Inmiddels was het zoontje van de burgemeester (Gauke) naar het huis van wethouder Seffinga gegaan. Gauke verveelde zich. Hij zag daar een kom met goudvissen staan. Bij binnenkomst van mevrouw Seffinga, was de vissenkom leeg. Mevrouw Seffinga vroeg geschrokken: ‘wêr binne de goudfisken”? Waarbij Gauke zich op de borst klopte en verheerlijkt riep: ’lekker’, ‘lekker’. Ook de ‘sandwiches’ die gemaakt waren door mevrouw Seffinga, waren ‘verdwenen’. Gauke was verstandelijk gehandicapt en gék op eten. Het kwam wel voor dat arbeiders die in een schaftkeet aten, beteuterd opkeken wanneer ze wilden schaften. Gauke was hun voor geweest. Hij sloop, waar mogelijk, in de schaftketen uit de omgeving, om de ingepakte ‘brochtjes’ te verorberen.