Uitgelichte vensters:

Easterlittens is rijk aan steegjes. Alle steegjes komen uit op het water, daar waar het leven zich afspeelde. Vroeger was het een geliefde plek voor de kinderen. Er werd blikspuit gespeeld, hazze en hûn. En al die andere kinderspellen. Je kon je er heerlijk verstoppen. Tot vandaag de dag ligt het in aktes vast dat een ieder die aan het water woont, recht van overpad heeft voor krui – en voetpad. Aan het water direct aan de kade lagen vroeger de zogenoemde ‘stalten’, vlonders in het Nederlands. Men kon op deze vlonder water pakken, melkbussen spoelen en schoonmaken (bjinne), kleding wassen etc. Maandag was het wasdag in Easterlittens. Er werd dan druk gebruik gemaakt van de Noorderbleek en Zuiderbleek. Dit waren stukjes grond die toebehoorden aan de kerk. Men mocht de stukjes grond gebruiken om witgoed te ‘blikken’. Dit blikken, oftewel bleken, ging als volgt. Een wit bloesje werd gewassen en plat gelegd op schoon gras. De zon stond de gehele dag op dit stukje land. Doordat de zon er fel op scheen, werd het kledingstuk gebleekt. Dit deed men ook met grotere dingen, zoals met lakens. Mijn oma had een heel ‘riedeltje’ voor iedere dag van de week: Maandag is het wasdag Dinsdag is het strijkdag Woensdag is het gehaktdag Donderdag is het kuisdag/trouwdag Vrijdag is het markt/visdag Zaterdag is het klusjesdag/brooddag Zondag is het kerkdag De gele klinkers die in de stegen richting het water ‘lopen’ zijn een verwijzing van vroegere tijden. Het verwijst naar het water. Het water was voor velen een reden om juist in Easterlittens te wonen. Het water bracht werkgelegenheid met zich mee. Hier speelde het leven zich dan ook af. De melkvervoerders, vee vervoerders, levensmiddelen, allerhande ‘negoasje’, alles kwam via het water. En daar waren de mensen dan ook te vinden. Soms ook boven het water. De beurtschippers die hier aanlegden, waren gewend om hun behoeften over de rand van hun schip te doen. Dit vonden de mensen in dorp niet een prettig gezicht en/of idee. Immers, er werden ook huishoudelijke taken bij het water uitgevoerd. Zoals de was doen. Dus zorgde de kerk er voor dat er een toilet kwam. Speciaal voor de beurtschippers. Het was schijnbaar een moment van ontspanning. Op een moment werd er geschreeuwd dat ‘it skythús yn brân stie’. In de deur van het ‘beurtschipperstoilet’ was een hartje uit gezaagd. Voor de nodige verfrissing. Wolken rook kwamen uit het ‘hart’. Gelukkig bleek er een ‘toiletganger’ te zitten die schijnbaar nogal hield van stevig doorroken. De Brân is in de huidige tijd vooral een zwemplaats. Vroeger stond aan De Brân o.a. een huis met pakhuis. In het pakhuis stond een meelmolen. Deze vloog in 1890 in brand. Het verhaal gaat dat de molen te snel draaide, waarschijnlijk door te harde wind. De molen raakte oververhit en vloog in brand. Met de molen, die geheel afbrandde, brandden nog zo’n zes huisjes af. Alles was immers in die tijd van hout. Van alles wat destijds afbrandde is niets meer opgebouwd. Zo kwam de straat aan zijn naam; ‘De Brân’. Op De Brân 1 was vroeger een manufacturier. Hier werden naaigerei en naaibenodigdheden verkocht. Hiernaast was een kruidenier, Hans en Bokje Bondsma. Later was het een poosje een kapsalon. Op De Brân 5 was vroeger een bakkerij, bakkerij Veenstra. Nergens werd er in heel Friesland lekkerder oranjekoek gemaakt dan daar. Zelfs de ‘Friese Afdeling’ (een afdeling vóór en dóór heel Nederland verspreide Friezen) bestelde dáár speciaal haar oranjekoek. Het huis De Brân 6 werd vroeger door twee gezinnen bewoond. Het huis was in tweeën verdeeld. Een deel werd bewoond door een arbeider van Van der Wal en het andere deel werd bewoond door timmerman Santema. Hier is in 1939 de bekende Friese kaatser Tinus Santema geboren. Bij hun huis lag een aanlegsteiger. Hier lag de ‘Phoenix’, een vrachtboot die vee vervoerde naar Bolsward, Sneek en Leeuwarden. Tevens deed de ‘Phoenix’ dienst als pakjesvervoer. De woning Loayerstrjitte 2 was eerder een kruidenierswinkeltje. Daar woonden Douwe en Pjirkje. In de woning Loayerstrjitte 3 woonden vroeger Ambonezen. De Ambonezen vluchten (tijdelijk) naar Nederland. Ze wilden na de onafhankelijkheidstrijd van Indonesië niet Indonesië blijven. Een vader en moeder en drie dochters. Deze dochters waren opvallende schoonheden en menig jongemannen hart sloeg sneller door deze exotische schoonheden. De jongemannen probeerden hun versierkunsten uit maar helaas hadden deze dames een vader die zijn dochters bewaakten als een bok op de haverkist. Alle dochters zijn vertrokken en zullen vast maagdelijk afgeleverd zijn bij het altaar door hun vader. In Loayerstrjitte 10 was de SRV-winkel van Albert en Trienke van der Weide gevestigd. Daarnaast, op Loayerstrjitte 14, was vroeger de Spar gevestigd. De heer U. Conradie was eigenaar. Later kwam Wietse Twijnstra er te wonen. Deze Wietse werd al snel Wietse Spar genoemd. Reken maar niet dat men snel van deze bijnaam afkwam. Dit bleef een leven lang ‘plakken’. In de woning Loayerstrjitte 16 was vroeger ook een bakkerij. Bakkerij A. Buisman was een geweldig goede broodbakker! In Loayerstrjitte 18, een piepklein huisje (te zien geweest bij Omrop Fryslân), woonden drie gezinnen! Het voorste gedeelte werd bewoond door een gezin met twaalf kinderen. In het voorste kleine kamertje links woonden Evert en Kee, een broer en zus. In het andere kleine gedeelte woonde P. Faber. In het volgende gebouw, Noardersteech 2, was een café gevestigd, ‘de Flaemske Bank’. Deze naam is bedacht door Belgen die met een boot vastgelopen waren op een zandbank te Vlaanderen. Aangezien ze hier te Easterlittens even wilden aansteken om een drankje te doen, wat vast uitliep op meer dan ‘even’, werd het café ‘de Flaemske bank’ gedoopt. Immers in Vlaanderen heb je zandbanken, in Easterlittens heb je geen zandbanken maar wél een café. Hier vandaan loop je tegen een trailerhelling aan. Dat water lag vroeger geheel om Easterlittens heen tot aan de boerderij Baerderdyk 15. In het huis Goudtsjeblomsteech 1 woonde de familie Klein. Dit was ook een van de arbeiders op de zuivelfabriek maar verkocht vanuit zijn woning ook petroleum. Aan de overkant, op het adres Goudtsjeblomsteech 2 was de eerste Openbare School van Easterlittens. Het werd later een bewaarschool voor kleuters. En een bewaarschool is, net zoals het woord doet vermoedden: er werd op de kleuters gepast. Het was – zeg maar – de voorloper van de tussen schoolse opvang. Leren op de bewaarschool was niet aan de orde. Daarna werd ‘het lokaaltje’ meer en meer een ruimte om te vergaderen, de vrouwenvereniging werd er gehouden, koffiedrinken na begrafenissen, de kerk gebruikte het als ruimte om kindernevendienst te houden, de jeugdouderling gebruikte het om met de kinderen te oefenen voor het kerstfeest, yoga etc. In de woning Huylckensteinstrjitte 13 had schoenmaker Jochum Bouma een schoenmakerij. Daarnaast staan drie Diaconie-huisjes. Naast de Kerk ligt een speeltuintje waar voorheen de garage van Hilverda stond. Dat wil zeggen, de garage stond op het voorste gedeelte, daarachter stond de boerderij van familie Faber-Nuttes. Zij hielden een paar koeien. Aan de overkant van de weg was een fietsenmakerij en een ‘diggelguod’  (servies) winkel.

De herberg die destijds het meest tot de verbeelding sprak was de water- en ijsherberg Huylckenstein. De herberg zal omstreeks 1509 gebouwd zijn toen de Boalserter Feart is gegraven en aan de noordzijde van het dorp een kruispunt van waterwegen ontstond. Huylckenstein bestond uit een dubbele woning, het noordoostelijke deel was als woning annex herberg met koemelkerij in gebruik. De stad Bolsward had in verband met de voorbereidingen tot de aanleg van een trekweg langs de Boalserter Feart belangstelling voor Huylckenstein gekregen. Het stadsbestuur kocht de herberg op 20 juli 1648. Toen de trekweg gereed kwam werd Huylckenstein door de stad Bolsward als tolhuis in gebruik genomen. Tegelijkertijd werd er een tol ingesteld te Burgwerd en op Hoptille. In de 17e en 18e eeuw ging het reizigersverkeer vaak met de trekschuit. Het stadsbestuur van Bolsward exploiteerde samen met het stadsbestuur van Workum een trekdienst op Leeuwarden. Op Huylckenstein was een stalling van paarden en de trekschuit wisselde er van paarden, dus ongeveer halverwege de reis Leeuwarden-Bolsward. In 1886 vond op verzoek van het stadsbestuur van Bolsward de verkoop plaats van de tolhuizen te Easterlittens en Hilaard. De verkoop van de tolhuizen geschiedde in een periode dat de trekschippers en tolbazen concurrentie kregen van de tram. Huylckenstein is in het jaar 1931 door de provincie aangekocht en in het jaar 1932 afgebroken, waarna in hetzelfde jaar de omlegging van een stukje van de Boalserter Feart plaatsvond. Daarmee was een karakteristiek en zeer oud hoekje van Easterlittens voorgoed verdwenen.

Wanneer je Easterlittens inrijdt vanaf Wammert loop je tegen het water aan. Daar staat nu een schuurtje. Daar was vroeger “de Dwinger”. Dat was de opslagplaats van menselijke fecaliën. Er was vroeger geen toilet. Je behoeften deed je in een tonnetje op het “skythúske”.  Eén keer per week werden deze tonnetjes geleegd. Was er een grote huishouding dan hadden ze twee tonnetjes. Deze tonnetjes vol met poep en plas werden opgehaald door mannen met een lange jas aan van bepaald materiaal gemaakt. Ze droegen de tonnetjes op hun schouders. Soms moesten ze op een ladder naar een bovenwoning, zoals gebruikelijk in de stad. Een tonnetje dat vol zit met poep en plas, gaat schommelen bij beweging. Dus de inhoud klotste niet zelden over de rand. De lange jassen ‘beschermden’ de tonnetjesdragers tegen de klotsende ontlasting. De tonnetjes werden geleegd op de ‘dwinger’. Zo ontstond een bassin vol vaste en vloeibare delen. Het vocht werd afgevoerd via een buisje de sloot in. Na verloop van tijd bleef een dikke koek van vaste delen over. Een keer per jaar werd deze ‘koek’ geschept en vervoerd naar plaatsten waar de grond arm was, zoals bv. naar Drenthe. Vele provincies deden dit zo. Natuurlijk mopperden de Drentenaren op een gegeven moment. Zij kregen alle “stront” van Nederland. Als soort van compensatie, werden door “het Rijk” allerhande fiets- en wandelpaden aangelegd. Daarom is – vandaag de dag –  Drenthe rijk aan fiets- en wandelpaden én heeft het goede grond. Tussen “de Dwinger” en het “Postveer” (het huis aan de overkant van het water waar vroeger de post werd gebracht en vervolgens door een platbodem verder werd vervoerd naar de ontvangers van de post) hebben vele kinderen het zwemmen geleerd in “het Klaailân”. In de jaren 50  kwam er, iets voor 'de dwinger’, een toren van het Korps Luchtwachtdienst te staan. Zo konden er eerder ‘vijandelijke Russen’ gespot worden en doorgegeven aan de centrale in Leeuwarden. De ‘koude oorlog’ was begonnen. De voetbalvelden die er nu als strakke biljartlakens bij liggen, waren voorheen volkstuintjes. Deze waren het eigendom van de kerk. Later is de grond voordelig verkocht aan de voetbalvereniging VVO.

Het huis op de hoek tussen It Plein en de Brêgebuorren (It Plein 8) was vroeger een bakkerij, bakkerij Wijnia, later bakkerij De Jong. Daarnaast was het huis waar “Brandstofhandel Van der Kooi” brandstof in vaste vorm verkocht: antraciet, cokes en turf. Wiebe Groeneveld woonde in het huis aan de Frjentsjerter Feart. Ook zij waren een kleine zelfstandige. Groeneveld reed voor de melkfabriek en transporteerde wát er dan ook maar te transporteren was. Ze waren harde werkers met het hart op de goede plaats. De ‘oude Groeneveld’ had een gruwelijke hekel aan de Duitse bezetter. Onbevreesd voor represailles floot hij steevast het “Wilhelmus” wanneer hij een Duitser tegen kwam. Zonder enige vergoeding heeft Wiebe Groeneveld een keppeltje koeien naar Sint Odiliënberg gebracht, zodat evacuees opnieuw konden beginnen. Bij  de ‘oude Groeneveld’ kwam een bus te staan. De busonderneming van de heer Dijkstra reed van Wommels naar Leeuwarden en van Leeuwarden naar Wommels. In het huis naast Groeneveld, even de hoek om langs de Frjentsjerter Feart, woonde ‘frou Huitema’. Haar man stierf en haar kinderen vlogen uit. Behalve haar zoon Bouke, die bleef vrijgezel en bleef bij zijn moeder wonen. Bouke was een erg grote en brede man. Rookte als een ketter. Het stond altijd blauw van de rook wanneer schrijver op bezoek kwam. Zelfs frou Huitema had een rokershoestje terwijl ze geen sigaret rookte. Bouke had een groot verstand. Hij had ‘himself oer de kop leart’. Bouke werd geplaagd door manische perioden. In deze perioden moest hij even worden opgenomen. Bouke zag dit anders. Zo kwam het dat dokter Bergwerff in het land achter Bouke aandraafde. Uiteindelijk had Bergwerff de langste adem, hij rookte niet zoals Bouke deed en het eindigde altijd met een ambulance en politie. Bouke had een hele lieve moeder. Zij miste een onderbeen. Ze liep al jaren met een prothese vanaf de knie. Deze prothese paste nooit goed en veroorzaakte haar altijd pijn. Haar been verloor ze bij een ongeluk op de brug. De brug vlak bij haar huis. Ze kwam onder een wagen. Brêgebuorren 7 was een boerderijtje met meer kinderen dan koeien. Pieter Wiersma woonde er. Hij werd ‘wylde Pieter’ genoemd. Hij kwam uit de Wouden. Naast Brêgebuorren 7 was een winkeltje. Âlde Aaltsje had hier een kruidenierszaakje. Naast haar, nu is het een stukje groen, woonde ‘molkefaerder’ Simen Visser die melk naar de fabriek voer. Hij was de eerste in Easterlittens die een motortje aan zijn boot kreeg. Vanaf die tijd werd hij Simen Tuf genoemd. Zijn motortje zal vast en zeker een dieseltje zijn geweest. Op het adres Brêgebuorren 11 was de timmerzaak ‘Klaas Faber’. De laatste timmerman die daar woonde was Siebe Tinga. Zijn vrouw stierf jong en liet hem achter met twee kleine kinderen. Op moment van schrijven (2023) is Siebe Tinga pas overleden. Hij werd 84 jaar oud. Toen de brug over de Frjentsjerter Feart omstreeks 1860 werd vernieuwd, bleken de kosten een stuk hoger dan de gemeente had geraamd. Maar daar was wat op gevonden! Een nieuwe wet moest de kosten van de brug terug verdienen. Iedere boer, hobbyboer  of dorpsgenoot die gebruik wilde maken van de brug, moest per paard en wagen die over de brug reed tien cent betalen. De Easterlittensers waren in die tijd ook al creatief. Ze spanden het paard voor de wagen af en liepen met het paard over de brug. Vervolgens werd de wagen door de desbetreffende bestuurder over de brug getrokken, geduwd of gesjouwd. Na een week verviel de wet.



Nomineer een onderwerp voor deze dorpscanon




Locatie