Uitgelichte vensters:

Voor het huis Hynstewaed 1, 3 en 5 was vroeger een slootje (in het Fries een slinke). Het was de bedoeling dat de paarden eerst door het slootje liepen, om vervolgens het huis aan de rechterkant te betreden. De straatnaam Hynstewaed is hierop gebaseerd (letterlijk vertaald: paarden waden). De paarden hun hoeven en benen waren door het waadden schoon geworden en nu konden de oude ijzers worden verwijderd en de paarden opnieuw beslagen. Doorlopend konden zij het pand weer verlaten.

Het hele gebouw was toen eigendom van de heer Dirk Minkema (1852-1887). Hij had een schaatsmakerij: “Minkema Schaatsenmakerij”.  Het linkerdeel, (zeg maar een kwart van de totale lengte) was de schaatsmakerij en het rechterdeel was de werkplaats van de hoefsmid.

Toen Prinses Wilhelmina twee jaar was, kreeg ze van “Minkema Schaatsenmakerij” een paar schaatsen. Hierop heeft zij het schaatsen geleerd. Toen de schaatsen te klein waren geworden, heeft Prinses Wilhelmina de schaatsjes teruggestuurd met een bedankbrief. De bewuste schaatsjes met brief zijn vandaag de dag te bewonderen in het Scheepsvaartmuseum te Sneek.

Tijdens de Spaanse griep (1918-1919) stierven er veel mensen. Zo ook een arbeider van Minkema. Jurjen Seffinga was een arbeider die door Minkema niet gemist kon worden en “Minkema Schaatsenmakerij” ging failliet.

Tegenover de schaatsmakerij van Minkema was een slagerij, slagerij Felkers. Dit is nu het stukje groen achter “het paaltje van Easterlittens”. Deze slager was beroemd in Littens en omgeving. Niet om zijn gehakt, waar overigens niets mis mee was, maar om zijn “neusdrip”. Er waren in de periode 1935 – 1965 twee slagers in Easterlittens. De ene week haalde je gehakt bij de ene slager en de andere week bij de andere slager. Eerlijk verdeeld. Slager Felkers had de gewoonte om, na het gehakt of andere producten gepakt te hebben, steevast zijn neusdrup af te vegen waarna hij, met dezelfde hand, hij je het vlees aangaf. Dus de ene week was er ‘vlees mét’ en de andere week ‘vlees zonder’.

Het verhaal van het paaltje van Easterlittens is bekend. Zo'n zelfde verhaal wordt ook verteld in Berlijn. De strekking van het verhaal: het grootste geluk is nog steeds thuis te vinden! In je eigen achtertuin.

Achter de slagerij waren er allemaal kleine “genearingkjes” oftewel kleine ondernemingen. Had je een paar koeien en verkocht je melk, je kon net zo goed nog vanaf de zoldertrap iets er naast verkopen zoals: zeep, spelden, stof, band, naaiartikelen etc.

Zo had je een klein boerderijtje op adres It Hynstewaed 2. Daar woonden Jan en Sep de Jong. 

Op adres It Hynstewaed 4 zat het Timmerbedrijf “Gaasterland”.  Dit bedrijf is later overgenomen door Sietse Lok.

Daarnaast, op It Hynstewaed 6, woonden de “Jellema's”. Een grote huishouding en érg kerkelijk. De Jellema's hadden ook in de laatste maanden van de oorlog (WOII) evacuees. Op een moment was de heer Jellema ziek en lag op bed. Eén van de evacuees moest melken. Maar het melken lukte niet, geen drup. Het verhaal gaat dat de heer Harry Cuypers de Maagd Maria heeft aangeroepen en hij vertelde later dat er toen nog nooit zó veel melk was gekomen als die keer! Mevrouw Jellema had vier werkhuizen. Waar ze werkte daar blonken de koperen deurkrukken en de ramen schitterden je tegemoet. Maar in haar eigen huishouding ‘plakte je aan de voordeur vast’. Ze was zo moe van al dat werken bij een ander, voor thuis had ze geen energie meer over.

Naast de oude school zat op It Hynstewaed 13 garage Hilverda.

Het huis op de hoek tussen It Plein en de Brêgebuorren (It Plein 8) was vroeger een bakkerij, bakkerij Wijnia, later bakkerij De Jong.

Daarnaast was het huis waar “Brandstofhandel Van der Kooi” brandstof in vaste vorm verkocht: antraciet, cokes en turf.

Wiebe Groeneveld woonde in het huis aan de Frjentsjerter Feart. Ook zij waren een kleine zelfstandige. Groeneveld reed voor de melkfabriek en transporteerde wát er dan ook maar te transporteren was. Ze waren harde werkers met het hart op de goede plaats. De ‘oude Groeneveld’ had een gruwelijke hekel aan de Duitse bezetter. Onbevreesd voor represailles floot hij steevast het “Wilhelmus” wanneer hij een Duitser tegen kwam. Zonder enige vergoeding heeft Wiebe Groeneveld een keppeltje koeien naar Sint Odiliënberg gebracht, zodat evacuees opnieuw konden beginnen.

Bij  de ‘oude Groeneveld’ kwam een bus te staan. De busonderneming van de heer Dijkstra reed van Wommels naar Leeuwarden en van Leeuwarden naar Wommels.

In het huis naast Groeneveld, even de hoek om langs de Frjentsjerter Feart, woonde ‘frou Huitema’. Haar man stierf en haar kinderen vlogen uit. Behalve haar zoon Bouke, die bleef vrijgezel en bleef bij zijn moeder wonen. Bouke was een erg grote en brede man. Rookte als een ketter. Het stond altijd blauw van de rook wanneer schrijver op bezoek kwam. Zelfs frou Huitema had een rokershoestje terwijl ze geen sigaret rookte. Bouke had een groot verstand. Hij had ‘himself oer de kop leart’. Bouke werd geplaagd door manische perioden. In deze perioden moest hij even worden opgenomen. Bouke zag dit anders. Zo kwam het dat dokter Bergwerff in het land achter Bouke aandraafde. Uiteindelijk had Bergwerff de langste adem, hij rookte niet zoals Bouke deed en het eindigde altijd met een ambulance en politie. Bouke had een hele lieve moeder. Zij miste een onderbeen. Ze liep al jaren met een prothese vanaf de knie. Deze prothese paste nooit goed en veroorzaakte haar altijd pijn. Haar been verloor ze bij een ongeluk op de brug. De brug vlak bij haar huis. Ze kwam onder een wagen.

Brêgebuorren 7 was een boerderijtje met meer kinderen dan koeien. Pieter Wiersma woonde er. Hij werd ‘wylde Pieter’ genoemd. Hij kwam uit de Wouden.

Naast Brêgebuorren 7 was een winkeltje. Âlde Aaltsje had hier een kruidenierszaakje. Naast haar, nu is het een stukje groen, woonde ‘molkefaerder’ Simen Visser die melk naar de fabriek voer. Hij was de eerste in Easterlittens die een motortje aan zijn boot kreeg. Vanaf die tijd werd hij Simen Tuf genoemd. Zijn motortje zal vast en zeker een dieseltje zijn geweest.

Op het adres Brêgebuorren 11 was de timmerzaak ‘Klaas Faber’. De laatste timmerman die daar woonde was Siebe Tinga. Zijn vrouw stierf jong en liet hem achter met twee kleine kinderen. Op moment van schrijven (2023) is Siebe Tinga pas overleden. Hij werd 84 jaar oud.

Toen de brug over de Frjentsjerter Feart omstreeks 1860 werd vernieuwd, bleken de kosten een stuk hoger dan de gemeente had geraamd. Maar daar was wat op gevonden! Een nieuwe wet moest de kosten van de brug terug verdienen. Iedere boer, hobbyboer  of dorpsgenoot die gebruik wilde maken van de brug, moest per paard en wagen die over de brug reed tien cent betalen. De Easterlittensers waren in die tijd ook al creatief. Ze spanden het paard voor de wagen af en liepen met het paard over de brug. Vervolgens werd de wagen door de desbetreffende bestuurder over de brug getrokken, geduwd of gesjouwd. Na een week verviel de wet.



Locatie