Uitgelichte vensters:

Het huis op de hoek tussen It Plein en de Brêgebuorren (It Plein 8) was vroeger een bakkerij, bakkerij Wijnia, later bakkerij De Jong. Daarnaast was het huis waar “Brandstofhandel Van der Kooi” brandstof in vaste vorm verkocht: antraciet, cokes en turf. Wiebe Groeneveld woonde in het huis aan de Frjentsjerter Feart. Ook zij waren een kleine zelfstandige. Groeneveld reed voor de melkfabriek en transporteerde wát er dan ook maar te transporteren was. Ze waren harde werkers met het hart op de goede plaats. De ‘oude Groeneveld’ had een gruwelijke hekel aan de Duitse bezetter. Onbevreesd voor represailles floot hij steevast het “Wilhelmus” wanneer hij een Duitser tegen kwam. Zonder enige vergoeding heeft Wiebe Groeneveld een keppeltje koeien naar Sint Odiliënberg gebracht, zodat evacuees opnieuw konden beginnen. Bij  de ‘oude Groeneveld’ kwam een bus te staan. De busonderneming van de heer Dijkstra reed van Wommels naar Leeuwarden en van Leeuwarden naar Wommels. In het huis naast Groeneveld, even de hoek om langs de Frjentsjerter Feart, woonde ‘frou Huitema’. Haar man stierf en haar kinderen vlogen uit. Behalve haar zoon Bouke, die bleef vrijgezel en bleef bij zijn moeder wonen. Bouke was een erg grote en brede man. Rookte als een ketter. Het stond altijd blauw van de rook wanneer schrijver op bezoek kwam. Zelfs frou Huitema had een rokershoestje terwijl ze geen sigaret rookte. Bouke had een groot verstand. Hij had ‘himself oer de kop leart’. Bouke werd geplaagd door manische perioden. In deze perioden moest hij even worden opgenomen. Bouke zag dit anders. Zo kwam het dat dokter Bergwerff in het land achter Bouke aandraafde. Uiteindelijk had Bergwerff de langste adem, hij rookte niet zoals Bouke deed en het eindigde altijd met een ambulance en politie. Bouke had een hele lieve moeder. Zij miste een onderbeen. Ze liep al jaren met een prothese vanaf de knie. Deze prothese paste nooit goed en veroorzaakte haar altijd pijn. Haar been verloor ze bij een ongeluk op de brug. De brug vlak bij haar huis. Ze kwam onder een wagen. Brêgebuorren 7 was een boerderijtje met meer kinderen dan koeien. Pieter Wiersma woonde er. Hij werd ‘wylde Pieter’ genoemd. Hij kwam uit de Wouden. Naast Brêgebuorren 7 was een winkeltje. Âlde Aaltsje had hier een kruidenierszaakje. Naast haar, nu is het een stukje groen, woonde ‘molkefaerder’ Simen Visser die melk naar de fabriek voer. Hij was de eerste in Easterlittens die een motortje aan zijn boot kreeg. Vanaf die tijd werd hij Simen Tuf genoemd. Zijn motortje zal vast en zeker een dieseltje zijn geweest. Op het adres Brêgebuorren 11 was de timmerzaak ‘Klaas Faber’. De laatste timmerman die daar woonde was Siebe Tinga. Zijn vrouw stierf jong en liet hem achter met twee kleine kinderen. Op moment van schrijven (2023) is Siebe Tinga pas overleden. Hij werd 84 jaar oud. Toen de brug over de Frjentsjerter Feart omstreeks 1860 werd vernieuwd, bleken de kosten een stuk hoger dan de gemeente had geraamd. Maar daar was wat op gevonden! Een nieuwe wet moest de kosten van de brug terug verdienen. Iedere boer, hobbyboer  of dorpsgenoot die gebruik wilde maken van de brug, moest per paard en wagen die over de brug reed tien cent betalen. De Easterlittensers waren in die tijd ook al creatief. Ze spanden het paard voor de wagen af en liepen met het paard over de brug. Vervolgens werd de wagen door de desbetreffende bestuurder over de brug getrokken, geduwd of gesjouwd. Na een week verviel de wet.

Wanneer je Easterlittens inrijdt vanaf Wammert loop je tegen het water aan. Daar staat nu een schuurtje. Daar was vroeger “de Dwinger”. Dat was de opslagplaats van menselijke fecaliën. Er was vroeger geen toilet. Je behoeften deed je in een tonnetje op het “skythúske”.  Eén keer per week werden deze tonnetjes geleegd. Was er een grote huishouding dan hadden ze twee tonnetjes. Deze tonnetjes vol met poep en plas werden opgehaald door mannen met een lange jas aan van bepaald materiaal gemaakt. Ze droegen de tonnetjes op hun schouders. Soms moesten ze op een ladder naar een bovenwoning, zoals gebruikelijk in de stad. Een tonnetje dat vol zit met poep en plas, gaat schommelen bij beweging. Dus de inhoud klotste niet zelden over de rand. De lange jassen ‘beschermden’ de tonnetjesdragers tegen de klotsende ontlasting. De tonnetjes werden geleegd op de ‘dwinger’. Zo ontstond een bassin vol vaste en vloeibare delen. Het vocht werd afgevoerd via een buisje de sloot in. Na verloop van tijd bleef een dikke koek van vaste delen over. Een keer per jaar werd deze ‘koek’ geschept en vervoerd naar plaatsten waar de grond arm was, zoals bv. naar Drenthe. Vele provincies deden dit zo. Natuurlijk mopperden de Drentenaren op een gegeven moment. Zij kregen alle “stront” van Nederland. Als soort van compensatie, werden door “het Rijk” allerhande fiets- en wandelpaden aangelegd. Daarom is – vandaag de dag –  Drenthe rijk aan fiets- en wandelpaden én heeft het goede grond. Tussen “de Dwinger” en het “Postveer” (het huis aan de overkant van het water waar vroeger de post werd gebracht en vervolgens door een platbodem verder werd vervoerd naar de ontvangers van de post) hebben vele kinderen het zwemmen geleerd in “het Klaailân”. In de jaren 50  kwam er, iets voor 'de dwinger’, een toren van het Korps Luchtwachtdienst te staan. Zo konden er eerder ‘vijandelijke Russen’ gespot worden en doorgegeven aan de centrale in Leeuwarden. De ‘koude oorlog’ was begonnen. De voetbalvelden die er nu als strakke biljartlakens bij liggen, waren voorheen volkstuintjes. Deze waren het eigendom van de kerk. Later is de grond voordelig verkocht aan de voetbalvereniging VVO.



Nomineer een onderwerp voor deze dorpscanon




Locatie